Twee Amerikaanse cardiologen, dr. David Cannom (Universiteit van Californië, Los Angeles) en dr. Rachel Lampert (Yale Universiteit, New Haven), hebben op grond van soortgelijke onderzoeken opnieuw vastgesteld dat het merendeel van de atleten bij wie een ICD is geïmplanteerd, zonder problemen hun sport kunnen beoefenen.
Diagnosestelling en de soort sport die beoefend wordt, vormen de criteria voor de bepaling van de risicofactor. Zo zijn ritmestoornissen die optreden ten gevolge van lichamelijke of emotionele stress en een verdikte hartspier (ARVD) redenen om sporten te ontraden of het alleen te doen onder begeleiding van een expert. Wat soorten sport betreft moet je bij rugby en boksen voorzichtiger zijn dan bij bijvoorbeeld atletiek.
Tijdens het sporten deden zich weliswaar shocks voor maar die waren voor de beoefenaars vaak geen belemmering om ermee door te gaan. Zij vonden de beoefening van hun sport zo bepalend voor hun kwaliteit van leven dat ze die lieten prevaleren boven de angst voor een shock. Twee lopers kregen zelfs terechte shocks tijdens het lopen van een marathon maar toch finishten ze. ’Dat is het soort gekke mensen dat deelneemt aan studies’ aldus dr. Lampert.
Alle deelnemers aan het onderzoek beschikten nog over een ‘transveneuze’ of gewone ICD die via draden is verbonden met het hart. Leadproblemen deden zich daarbij in dezelfde mate voor als bij niet-sporters.
In de huidige onderzoeken ontbreken tot nu toe gegevens over de S-ICD die niet wordt beschermd door de borstkas. Cannom vertelt dat hij weet dat er minimaal één patiënt met een S-ICD is die een Kevlarvest draagt om zijn ribbenkast ter bescherming van het apparaat.
Zie ook Sporten met een ICD