Bij hartpatiënten kondigen kleine variaties in het elektrisch ‘herstel' na een hartslag hartritmestoornissen aan. Dat stelt Peter Oosterhoff in zijn proefschrift waarop hij onlangs promoveerde aan de Universiteit Utrecht. Zijn resultaten kunnen het gebruik van implanteerbare defibrillatoren verbeteren
Bij 233 hartpatiënten met een ICD analyseerde Oosterhoff de variatie in de elektrische activiteit van het hart. Het apparaat meet de elektrische activiteit en kan een ritmestoornis tegengaan via een elektrische schok. Oosterhoff keek naar het elektrisch ‘herstel' van het hart na een hartslag. Dat duurt enkele tienden van seconden en hoort voor opeenvolgende hartslagen ongeveer even lang te zijn. Maar als variatie optreedt in de hersteltijd kan dat op een verhoogd risico voor hartritmestoornissen wijzen.
Dat ontdekte Oosterhoff toen hij de patiënten gedurende meer dan twee jaar volgde. Bij vijftig patiënten trad een ritmestoornis op: 28 van hen overleefden dat dankzij de ICD, 22 overleden aan de hartaanval. Bij het implanteren van de ICD was bij deze patiënten de elektrische variatie in het herstel van het hart gemeten. Patiënten met de grootste elektrische variatie bleken ongeveer twee maal zoveel kans te hebben op een hartritmestoornis. Vervolgonderzoek moet uitwijzen of ritmestoornissen nog beter te voorspellen zijn als de meting continu in de ICD wordt uitgevoerd.
De bevindingen van Oosterhoff zouden kunnen leiden tot betere instellingen van de ICD. Het apparaat meet continu de elektrische activiteit van het hart en stuurt de gegevens via een kastje bij patiënten thuis door naar het ziekenhuis. De gegevens zijn bruikbaar om de gevoeligheid van de ICD voor patiënten ‘persoonlijk' in te stellen. Bij patiënten met een hoog risico op een ritmestoornis kan het apparaat sneller met een shock reageren. Bij patiënten met weinig risico kan een ‘persoonlijkere' instelling juist het aantal onterechte shocks verminderen.
(bron: www.umcutrecht.nl)