‘Waarom zou ik gaan rondbazuinen dat ik een ICD heb. Wat als ik mij netjes aan het voorschrift van de cardioloog houd, twee maanden niet autorijden en dan weer gewoon achter het stuur met m’n oude rijbewijs dat nog jaren geldig is. Ik kan me niet voorstellen dat een agent bij een controle zich gaat afvragen of het rijbewijs soms niet geldig is vanwege een ICD. Moreel gezien is er ook niks mis omdat ik heus niet zal gaan autorijden als dat van de cardioloog nog niet mag. Het is alleen maar bureaucratie die tientallen euro’s kost. Wie is daar bij gebaat?’
Het is natuurlijk niet de eerste keer dat wij als redactie van deze rubriek in de discussie over de vraag ‘Wat is een geldig rijbewijs voor ICD-dragers?’ met dergelijke uitspraken worden geconfronteerd. In de afgelopen jaren hebben we er dan ook verschillende publicaties aan gewijd maar omdat de vraag opnieuw opduikt zijn we in ons archief gedoken om de inhoud ervan nog een keer samen te vatten.
Verplichte beoordeling medische rijgeschiktheid
De enige instantie in Nederland die in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Milieu uw medische rijgeschiktheid mag en kan beoordelen is het CBR. Volgens de huidige wetgeving in Nederland gebeurt dat bij de meeste mensen op slechts twee momenten in hun rijbewijscarrière: bij het aanvragen van een rijexamen en vanaf het bereiken van de 75-jarige leeftijd.
Na een met goed gevolg afgelegd rijexamen voor het auto- of motorrijbewijs bestaat het aanvragen van een Verklaring van medische geschiktheid uit het invullen van de zogenaamde Eigen verklaring, een formulier met daarop tien vragen over ziektes en aandoeningen die van invloed kunnen zijn op de rijgeschiktheid. Als alle vragen met ‘nee’ zijn beantwoord, is de beoordeling slechts een administratieve aangelegenheid. Beantwoordt de aanvrager één van de vragen met ‘ja’ dan moet een arts een aantekening op de Eigen verklaring plaatsen en deze ondertekenen. Wanneer daartoe aanleiding is, kan het CBR vervolgens een Verklaring van geschiktheid met beperkte geldigheid afgeven.
Zodra iemand 75 jaar is geworden – en afhankelijk van de datum waarop het huidige rijbewijs verloopt soms ook al vanaf de 70 – is invullen van de genoemde Eigen verklaring onvoldoende. Nu moet ook de medische rijgeschiktheid opnieuw beoordeeld worden. Dat kan gebeuren door een huisarts of keuringsarts. Deze vult vervolgens het Geneeskundig verslag in dat bij de Eigen verklaring hoort. (Zie voor details: www.stin.nl; pagina Rij- en vaarbewijzen; subpagina Rijbewijs aanvragen; artikel Richtlijnen AD2). Zijn er bij de keuring geen lichamelijke gebreken geconstateerd, dan krijgt de aanvrager een Verklaring van geschiktheid voor een termijn van vijf jaar. Zijn er twijfels over de toekomstige geschiktheid dan kan, meestal op basis van een aanvullend specialistisch rapport, een beperkte termijn van één tot drie jaar worden vastgesteld.
Tussentijdse beoordeling
Omdat de Nederlandse wetgeving geen meldplicht kent (en die er voorlopig ook niet zal komen) vindt in principe tussen het behalen van een rijexamen en het bereiken van het vijfenzeventigste levensjaar geen beoordeling van de medische rijgeschiktheid plaats. Toch kunnen zich in die periode wijzigingen in de medische situatie voordoen die van invloed kunnen zijn op de rijgeschiktheid. Omdat de persoon in kwestie niet verplicht is dit te melden, kan hij gebruik blijven maken van zijn ‘oude’ rijbewijs. Hij voldoet echter niet meer aan de eis van medische geschiktheid op basis waarvan het rijbewijs destijds is afgegeven. Met andere woorden: het rijbewijs is wel een geldig rijbewijs maar niet voor de persoon in kwestie. Hij maakt in wezen gebruik van een ‘ongeldig’ rijbewijs.
Voor de beoordeling van deze tussentijdse wijzigingen bestaan twee procedures, een vrijwillige en een onvrijwillige. De vrijwillige procedure waartoe we ons nu beperken, intern een Tussentijdse melding genoemd, bestaat uit het op eigen initiatief aanvragen van een beoordeling van de gewijzigde medische situatie door het CBR. In enkele andere Europese landen zoals Engeland, België en Oostenrijk is deze tussentijdse melding wel verplicht maar in ons land wordt die overgelaten aan het verantwoordelijkheidsbesef van de rijbewijsbezitter. Een morele plicht is er mogelijk wel op grond van de artikelen 5 en 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (de zogenaamde ‘kapstokartikelen’). Deze artikelen houden in dat elke weggebruiker verantwoordelijk is voor de veiligheid van zijn medeweggebruikers. De tekst van deze artikelen luidt als volgt:
Artikel 5:
Het is eenieder verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd.
Artikel 6
Het is eenieder die aan het verkeer deelneemt verboden zich zodanig te gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt waardoor een ander wordt gedood of waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat.
Interessant in dit verband is de inhoud van een brief die het bestuur van de STIN ontving van de directie van het CBR in november 2010. Daarin schrijft de directie onder andere: ‘Zoals u aangeeft, is er inderdaad geen duidelijk geformuleerde wettelijke meldplicht in geval van een gewijzigde medische toestand van de bezitter van het rijbewijs. Er kan echter een morele plicht zijn bij twijfels over de rijgeschiktheid. Onlangs heeft ook de Nationale Ombudsman daarover nog een uitspraak gedaan. Wij citeren: ‘Daarbij is de Nationale Ombudsman van mening dat er wel gesproken kan worden van een morele plicht voor de rijbewijsbezitter om zich te melden bij twijfels over zijn rijgeschiktheid ten behoeve van de verkeersveiligheid. Het zou voor alle partijen helderder zijn als er een wettelijke meldingsplicht zou zijn zoals ook al eerder is geadviseerd door de Gezondheidsraad”.
Is rijden zonder code op het rijbewijs strafbaar?
De meeste ICD-dragers kennen zo langzamerhand wel de inhoud van artikel 6.7.4 van de Regeling eisen geschiktheid dat bepaalt dat voor hen alleen rijbewijs met code 100 0f 101 een geldig rijbewijs is maar in de praktijk houdt niet iedereen zich daaraan. In hoeverre zijn deze ICD-dragers strafbaar?
De voornaamste reden dat wij deze vraag niet concreet kunnen beantwoorden, vloeit voort uit het feit dat wij niet kunnen beoordelen hoe een rechter zal omgaan met het ontbreken van tussentijdse meldplicht in de Nederlandse situatie. Zolang daarin niet is voorzien, blijft het de eigen verantwoordelijkheid van de ICD-drager of hij al of niet actie onderneemt.
Wel kunnen wij enkele argumenten noemen waarop de rechter zijn oordeel over al of niet in overtreding zijn, zou kunnen baseren:
1. Volgens de Regeling eisen geschiktheid 2000, artikel 6.7.4, is het rijbewijs van een ICD-drager alleen een geldig rijbewijs als daarop code 100 of 101 voorkomt. De Nederlandse wetgever laat hierover geen enkele twijfel bestaan.
2. Ook in de Europese Bepalingen over het rijbewijs (Richtlijn van de Raad van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs (91/439/EEG), gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen van 24.8.91, nr. L 237/1-24) staat op nr. L 237/7 onder het hoofdstuk: Voorschriften betreffende het rijbewijs van Europees model te lezen dat het rijbewijs moet vermelden: de (sub)categorieën voertuigen, de afgiftedatum per subcategorie, de geldigheidsduur, het stempel van de instantie(zegel), de eventuele aanvullende of beperkende gegevens in code naast elke (sub) categorie.
In Europees verband is overeengekomen dat alle lidstaten zich op hoofdlijnen conformeren aan de Richtlijn van de Raad, maar dat zij daar op onderdelen van af kunnen wijken. Zo zijn de codes 1 tot en met 99 geharmoniseerde codes van de gemeenschap. De codes daarboven, zoals de Nederlandse codes 100 en 101 zijn nationale codes en gelden alleen op het grondgebied van de Staat die het rijbewijs heeft afgegeven.
3. De inhoud van artikel 5 en 6 van de Wegenverkeerswet (zie boven)
Rechter tilt zwaar aan eigen verantwoordelijkheid
Tot nu toe zijn twee rechtszaken bekend waarin een rechter een verdachte veroordeelde op grond van de eigen verantwoordelijkheid voor de veiligheid van een medeweggebruiker zoals die is verwoord in artikel 6 van de Wegenverkeerswet van 1994. Het betrof weliswaar geen ICD-dragers maar patiënten die leden aan epilepsie.
Het eerste geval betreft een man die in 2006 een ernstig verkeersongeval had veroorzaakt. In april 2007 werd hij veroordeeld tot 240 uur werkstraf, ontzegging van de rijbevoegdheid voor de tijd van 28 maanden en 2 jaar proeftijd.
De persoon in kwestie kreeg achter het stuur een – van wat later door twee neurologen werd vastgesteld – aanval van epilepsie, verloor de macht over het stuur en reed in op drie fietsers. Een van hen overleed. De twee anderen raakten zwaar gewond.
Hoewel de verdachte in het bezit was van een geldig rijbewijs en autorijden hem door de artsen tot op het moment van het ongeluk niet was verboden omdat de diagnose epilepsie op het moment van het ongeval nog niet gesteld was ondanks sterk daarop lijkende symptomen in de jaren daarvoor, achtte de rechter hem niettemin schuldig en wel wegens gebrek aan eigen verantwoordelijkheid.
‘Na de ziekteverschijnselen die zich bij u de laatste jaren hebben voorgedaan, o.a. wegrakingen, had u moeten weten’, aldus de rechter, ‘dat het voor u niet langer verantwoord was op een veilige manier aan het verkeer deel te nemen. Door dit toch te doen hebt u zich aanmerkelijk onvoorzichtig gedragen en bent u schuldig aan het door uw veroorzaakte verkeersongeval, als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994′.
In de tweede rechtszaak die dateert uit 2010 stond de vraag centraal ‘of de verdachte, die leed aan epilepsie en suikerziekte, wist of behoorde te weten dat het risico bestond van een plotselinge bewustzijnsstoornis ten gevolge waarvan hij de controle over zijn lichaam en de door hem bestuurde auto kon verliezen op het moment dat hij op de dag van het ongeval zijn auto ging besturen en of het gedrag van de verdachte om (toch) te gaan rijden, beantwoordde aan maatstaven van zorgvuldigheid.’ De man had al eerder, in 2007, een aanrijding gehad na een ‘black-out’. Die was vermoedelijk veroorzaakt door een combinatie van epilepsie en suikerziekte.
Bij de verlenging van zijn rijbewijs in 2008 had de patiënt niet aan het CBR gemeld dat hij leed aan epilepsie en dat hij daarvoor medicijnen gebruikte. Op de verpakking stond bovendien vermeld dat deze medicijnen de rijvaardigheid konden beïnvloeden
De rechtbank was van oordeel dat: ‘Van een verkeersdeelnemer, die al jarenlang lijdt aan epilepsie en suikerziekte en daarvoor dagelijks medicatie gebruikt en die al eerder een aanrijding heeft gehad, zonder dat daar een sluitende oorzaak voor is gevonden maar welk incident hij zelf op basis van de opgetreden verschijnselen toeschrijft aan een combinatie van epilepsie en suikerziekte, naar maatstaven van zorgvuldigheid mag worden verlangd dat hij in het belang van de verkeersveiligheid zelf de verantwoordelijkheid neemt om passende maatregelen te nemen om te voorkomen dat hij als gemotoriseerde verkeersdeelnemer opnieuw een ongeval veroorzaakt. Door dit na te laten en daarna toch als bestuurder van een motorrijtuig aan het verkeer te gaan deelnemen, heeft verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld en het risico op een plotselinge ‘black-out’ in het verkeer aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank valt het eten van een boterham kort voor het gaan rijden niet aan te merken als een afdoende en passende maatregel.’ De rechter was dan ook van mening dat verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig had gedragen en dat het verkeersongeval daarom in de zin van artikel 6 WVW 1994, aan zijn schuld te wijten was.
Tot slot
Kortom: Zolang de wetgever in gebreke blijft om duidelijk te omschrijven wat voor een ICD-drager nu een geldig rijbewijs is, handhaaft de STIN onverminderd haar standpunt dat je als ICD-drager alleen met een rijbewijs met daarop code 100 of 101 te allen tijde juridisch 100% gedekt bent, wat verzekeraars of andere ‘deskundigen’ ook mogen zeggen.
Dit betekent overigens niet dat wij het met de bestaande regeling eens zijn. Al vanaf de oprichting van de STIN in 2000 pleiten wij voor duidelijkheid en aanpassing van een regeling die achter de feiten aanloopt. Door de snelle technische evolutie die de ICD heeft doorgemaakt en de toepassing op grote schaal voor de behandeling van diverse vormen van hartfalen zijn de huidige beperkingen van de rijgeschiktheid voor ICD-dragers grotendeels achterhaald.
Voor belangstellenden:
De artikelen waarop de inhoud van dit artikel is gebaseerd kunt u hier terugvinden: