Dit archiefbericht bevat verouderde informatie.
In het archief rijbewijzen treft u artikelen en bijdragen aan, die op de een of andere manier gedateerd zijn, o.a. omdat de inhoud door de wijziging van de wettelijke regelgeving inzake rijbewijzen is achterhaald. Toch verwijderen we ze niet van de website, omdat u zich, dankzij de inhoud ervan, een beeld kunt vormen van de snel veranderde opvattingen over het gebruik van motorvoertuigen door ICD-dragers in de afgelopen jaren en de actie die o.a. de STIN heeft moeten voeren om de huidige regelgeving te bewerkstellingen.
In tegenstelling tot de bestuursrechter te Dordrecht die het CBR had veroordeeld voor het afgeven van een rijbewijs met de beperking “alleen tijdens privé-gebruik”, zonder daarbij nauwkeurig te omschrijven, wat daaronder verstaan moet worden, heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State het CBR in deze kwestie in het gelijk gesteld.
De Afdeling motiveert haar uitspraak als volgt:
“De Afdeling stelt voorop dat de eis dat besluiten deugdelijk moeten worden gemotiveerd ertoe strekt dat inzichtelijk wordt op welke wijze het bestuursorgaan de relevante feiten heeft verbonden met het toepasselijke recht. Niet in geschil is dat bij de ICD om therapeutische redenen is ingebracht. Gelet hierop, alsmede op de aanvraag van , wordt het toepasselijke wettelijke kader in dit geval gevormd door artikel 103, zesde lid, van het Reglement rijbewijzen en het voorschrift van paragraaf 6.7.4 van de bij de regeling behorende bijlage. Op grond hiervan moet worden geconcludeerd, zoals de rechtbank met juistheid heeft gedaan, dat appellante geen andere mogelijkheid had dan de verklaring af te geven onder de beperking “alleen tijdens privé-gebruik”. Het gaat immers om een imperatief wettelijk voorschrift, dat appellante ten aanzien van de gewraakte beperking geen ruimte laat in andere – dus ook niet in voor meer gunstige – zin te beslissen. Uit het vorenstaande volgt echter tevens dat appellante niet was gehouden tot een verderstrekkende motivering ten aanzien van genoemde beperking. De rechtbank heeft dit miskend. Voorzover een juiste toepassing van de regeling en genoemde bijlage leidt tot rechtsonzekerheid omtrent de uitleg en reikwijdte van het begrip privé-gebruik, hetgeen M.W. Split ter zitting heeft betoogd, is het aan de regelgever, en niet aan appellante, daarin nader te voorzien.
Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.”
De uitspraak komt dus hierop neer, dat het CBR als uitvoerend orgaan niets anders kan doen dan de wet uitvoeren, in dit geval het toepassen van artikel 6.7.4 van de Regeling eisen geschiktheid 2000. Niet het CBR, maar de regelgever, in dit geval de Minister van Verkeer en Waterstaat, aldus de beroepsinstantie, dient duidelijk te omschrijven, wanneer er sprake is van privé gebruik en wanneer niet. De bestuursrechter heeft dit feit miskend, tengevolge waarvan de Raad van State de uitspraak van de rechtbank te Dordrecht heeft vernietigd.
Al met al is de discussie daarmee na ruim tweeëneenhalf jaar weer terug bij af. De STIN zal daarom de Minister van Verkeer en Waterstaat verzoeken te doen wat destijds zijn oud-collega mevrouw Netelenbos verzuimd heeft, toen zij de beperkende code 100 invoerde, namelijk een duidelijke omschrijving geven van het begrip “privé-gebruik”.